Op weg naar een eigen kerk voor Terheijden

De vijfhonderd inwoners van de gehuchten Waghenbergh (Wagenberg), Ter Heyden (Terheijden), Schymaer (Schimmer) en Hertele (Den Hartel) kregen ruim zeshonderd jaar geleden toestemming van de stad Breda om een eigen kapel (kerk) te bouwen. De mensen van deze vier kernen werden tot die tijd aan hun kerkelijke plichten gehouden in de rooms-katholieke H. Mariakerk te Breda, sedert 1637 de Grote Kerk.

Deze kerk bezoeken was geen kleinigheid. De weg naar Breda via de kronkelige weg langs de rivier de Mark was moeilijk begaanbaar vanwege het vaak overstromen van deze rivier die toen nog in open verbinding stond met de zee. Dorpsbestuurders aangevuld met een dertigtal inwoners uit die gehuchten, ijverden lange tijd voor het verkrijgen van een eigen kerk. Door het kapittel van Breda werd op 11 november 1400 toestemming gegeven om in Terheijden een kapel (kerkje) te bouwen gewijd aan Maria, de moederkerk in Breda. De toestemming tot de bouw van deze Mariakapel werd gegeven onder voorwaarde dat de handel, opslag en doorvoer van goederen naar Breda in Terheijden / Den Hartel werden overgeheveld alsook de opbrengsten van de turfvelden uit deze omgeving. Op 22 april 1401 werd door de bisschop van Luik, Jan van Beieren, de rechten en plichten tot het stichten van deze kapel schriftelijk vastgelegd zoals dat de inwoners zelf tot de bouwkosten werden verplicht. Verder dat het doopvont jaarlijks door de pastoor van Breda moest worden gewijd, dat er uitvaartdiensten mochten worden gehouden en de overledenen konden worden bijgezet op het kerkhof rondom de kapel. Voorts kwamen er meerdere altaren in de kapel en een aantal inwoners betaalden een zogenaamd benefice (een materieel en financieel voordeel). aan de pastoor waarna werd bepaald aan welk altaar de mis werd opgedragen.

De kapel (het dochterkerkje) werd in juni 1401 ingewijd door de wijbisschop van Luik, de karmeliet Hendrik van Tollius. Aan de weg van Terheijden naar Breda, de tegenwoordige Hoofdstraat nabij het Munnikenhof, was in de vijftiende eeuw sprake van ‘d Oude Capelle tot Schimmer’, een kleine kapel toegewijd aan de H. Antonius Abt die werd aangeroepen tegen de veepest. De verering van de H. Antonius Abt nam steeds grotere vormen aan en verplaatste zich geleidelijk naar de grotere Mariakapel. Door strubbelingen tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1621) en wellicht ook een plundertocht door de watergeuzen in 1571 alsook door een brand in 1594 werd deze Antoniuskapel verwoest. In 1619 kwam de deken van Breda op visitatie in de Mariakapel van Terheijden en zag daar blijkbaar zoveel beelden en relieken van de voormalige kleine kapel H. Antonius Abt, dat hij er vanuit ging dat de kapel (de Mariakapel) was toegewijd aan de H. Antonius Abt. Deze verkeerde inschatting en conclusie is nooit gecorrigeerd. Vanaf dat jaar (1619) geldt niet Maria als patrones van de kerk, maar werd de H. Antonius Abt de patroon.

Pas in 1633 werd Terheijden een zelfstandige parochie en werd de kerk naar de H. Antonius Abt vernoemd. De feestdag van H. Antonius Abt is 17 januari en het kleine eikenhouten zestiende-eeuwse beeld van hem staat rond die datum versierd voorin de kerk, omgeven door een lichtkrans van zeventien lichtjes. Vanaf 1480 zijn er vele bouwactiviteiten geweest aan en om de Mariakapel uit 1401 die die uiteindelijk hebben geleid hebben tot het huidige en tegenwoordige kerkgebouw. De redelijk welvarende en groeiende gemeenschappen Ter Heyden (Terheijden) en Schymaer (Schimmer) waren aaneen gegroeid. Deze groei alsook inpolderingen in de omgeving zorgde voor een aanwas van de bevolking die de bouw van een grote kerk noodzakelijk maakte. De geldelijke middelen werden verkregen uit het verpachten van geschonken landerijen, giften door welgestelden, collectes, jaarlijkse afdrachten (erfcijns / jaarrente), de verkoop van lijfrenten, betalingen voor begrafenissen binnen de kerkmuren en door veroordeelden (wegens doodslag) die vergiffenis kregen onder voorwaarde van een gift aan de kerk.

De kerktoren is het oudste onderdeel van de huidige kerk en waarschijnlijk tegen de westgevel van de kapel uit 1401 aangebouwd. Na 1500 is men aan de oostzijde van de kapel begonnen met de bouw van het priesterkoor en het dwarspand (noorder – en zuidertransept). In 1519 werd in de nieuwbouw een nieuw altaar, het H. Kruis- altaar, ingewijd. In de jaren 1542 en 1543 werden eerst de zijbeuken gebouwd. Na de zijbeuken kwam “het schip” aan de beurt en daardoor verdween de oude kapel. De bouwmeester is niet bekend, maar mogelijk is het Cornelis Joos geweest die ook de Kloosterkapel, het toenmalige Catharinadal in Breda, heeft getekend. In deze tijd kwamen er ook soortgelijke kerken in Ginneken, Princenhage, Dongen, Wouw, Bergen op Zoom. Al deze kerken vallen qua bouwstijl onder de Brabantse gotiek. In 1546 was de kerk klaar en het H. Kruisgilde gaf aan Leanart Janszoon de opdracht om een afbeelding te maken van Christus aan het kruis voor in het H. Kruis-altaar.

Afbeeldingen: Gravure kerkgebouw Terheijden, vermoedelijk uit 1729 door C. Pronk. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort / Documentnummer 34990 Afbeeldingen 600 JAAR KERKGESCHIEDENIS De H. Antonius Abt-kerk Terheijden Vlasselt-boekje 100 (2002), auteur Johan van der Made,

Beelden bij dit artikel